Selecteer een pagina

Toen ik begin vorig jaar zij-instroomde in het hoger onderwijs, kreeg ik te maken met iets wat in bijna elk vakgebied heerst: vaktaal. Het gaat dan om begrippen en afkortingen die voor insiders een heldere betekenis hebben, maar waarbij outsiders volledig in het duister tasten. Ik weet nog goed dat ik tijdens een van de vergaderingen iemand hoorde zeggen: ‘maar dan moeten we dus bekijken of de cesuur wel goed is.’ Ik had wel eens gehoord van dressuur, en zelfs van censuur, maar cesuur? Gelukkig ben ik nogal vragerig als ik het niet begrijp, dus ik leerde dat de cesuur gaat over de zak/slaaggrens bij het beoordelen van toetsen. De cesuur is het minimaal aantal punten dat studenten moeten behalen voor een voldoende. Online vind ik: ‘Cesuur (latijn voor insnijding) is een scheidingspunt tussen twee zaken, bijvoorbeeld een pauze in een vers of muziekstuk, of bij een verkiezing het aantal stemmen dat de grens bepaalt tussen wel gekozen en niet gekozen zijn.’ In het onderwijs is cesuur dus een scheidingspunt tussen zakken en slagen. Een voorbeeld: als je 100 punten te verdelen hebt als docent, kan je een cesuur kiezen waarbij iemand die 55 punten haalt, een 5,5 als cijfer krijgt, en dus nèt een voldoende heeft. Maar je kunt ook zeggen dat als je diezelfde 100 punten te verdelen hebt, de cesuur bij 75 punten ligt. Een student moet dan dus 75 punten halen om een 5,5 als cijfer te halen.

Best moeilijk om een goede cesuur te bepalen, want wat doe je als de cesuur bij 75 punten ligt, en er maar heel weinig studenten de toets halen? Moet je dan de cesuur verlagen? Nee, niet automatisch. Er kan namelijk iets heel anders nodig zijn. Bijvoorbeeld dat je als docent de vragen duidelijker formuleert. Of dat je beter les moet geven. Of – het komt echt voor – dat studenten gewoon beter moeten leren.

Ook leerde ik van collega’s dat studenten hun bronnen in rapportages ‘wel op de juiste APA-wijze moeten verwerken.’ APA? Nooit van gehoord. Ik houd ervan om te gissen naar betekenissen van afkortingen die ik niet ken, en meestal kom ik een heel eind, maar APA? Altijd Perfecte Afkomst-vermelding? Nee, dat bleek ’t niet te zijn. Ik vraag de grote alwetende dus om uitleg en kom op apa.org terecht. Er staat: ‘The American Psychological Association (APA) is a scientific and professional organization that represents psychologists in the United States.’ Een psychologenclub? Oeps, ik ben vast verkeerd. Maar niets bleek minder waar, want dit is de afkorting die inderdaad steeds wordt gebruikt als het gaat over APA-bronnen. Ik veronderstel dus maar dat deze vereniging van psychologen zich opwond over het gebrek aan een standaard voor de manier waarop je auteursnamen, jaartallen, brontypen et cetera moet hanteren. En dat hun versie langzaamaan een belangrijke standaard is geworden. Geïnteresseerd in de APA-regels? Een Nederlandstalig document over APA voor gebruik op hoge scholen is gemaakt door SHB en SURF (138 pagina’s lang, maar wel goed leesbaar). Overigens helpt ook Microsoft je met APA, want in Word kun je via ‘references’ en daarna in het blok ‘citations & bibliografy (sorry, mijn Word is in het Engels) kiezen voor ‘insert Citation’ als de ‘style’ op APA staat. Je kunt als je alle bronvermeldingen op deze manier in je tekst invoegt, daarna – net zo eenvoudig als bij het genereren van een inhoudsopgave – APA-proof een bibliografie genereren.

‘Maar waarom is het eigenlijk zo belangrijk dat die bronnen precies goed worden genoteerd?’ vroeg een student mij. Goeie vraag. Voor studenten is vooral belangrijk dat zij rapporteren leren schrijven en bronnen leren citeren op een manier zoals het hoort. Maar dat is natuurlijk nog geen antwoord op de vraag. Voor ons als docenten is het belangrijk want dan kunnen we bronnen die studenten gebruiken ook daadwerkelijk vinden en controleren of de student deze bron qua inhoud ook op de juiste manier heeft gebruikt. Ook in de onderzoekswereld lijkt het me essentieel, want onderzoekers bouwen vaak voort op andermans werk en door APA ontstaat een correct en zichtbaar kruimeltjesspoor. Verder lijkt het me essentieel om degene die iets heeft bedacht wat jij gebruikt, hiervoor ook gewoon de credits te geven.

Omdat deze blog dreigt te ontsporen – ik schiet weer in mijn docent-modus – keer ik terug naar de termen die ik zelf in het begin niet kende, maar wel nodig had.

Zo spraken mijn nieuwe onderwijscollega’s als het over toetsen en beslissingen rondom beoordelingen ging over ‘summatief’ en ‘formatief’. Had ik ook nog nooit van gehoord toen ik nog werkzaam was in het ‘werkveld’. Een vreselijk woord overigens dat ‘werkveld’, we bedoelen dan de bedrijven waar we bij onze opleiding mee samenwerken en waar onze studenten stage lopen of later terecht gaan komen. Dit ambtelijke woord alleen al doet vermoeden dat de uitspreker ervan geen bal begrijpt van wat er in de praktijk gebeurt. Bovendien, als alles buiten ons het werkveld is, dan lijkt het net alsof wij in het onderwijs zelf niet aan het ‘werk’ zijn. Dat zijn we wel, sterker nog: ik heb in het bedrijfsleven nog nooit zoveel overgewerkt als nu in het onderwijs. Wellicht voer voor een latere blog. Maar goed, ik was bij summatief en formatief gebleven. ‘Summatief’ betekent dat de beslissing die eraan verbonden is, bepalend is voor de vraag of de student door mag of niet. Een summatieve toets moeten ze dus voldoende scoren om uiteindelijk hun diploma te halen. Het woord ‘formatief’ gaat over toetsen of testen die als een soort peilstok in de student gestoken worden (niet grensoverschrijdend bedoeld) om te zien hoe ver ze af zitten van waar ze zouden moeten zitten. Deze formatieve toetsen of testen gaan gepaard met goede feedback van docenten waarmee de student ziet wat er nog ontwikkeld moet worden om later bij een summatieve toets het minimaal benodigd aantal punten te behalen, zodat ze aan de goede kant van de cesuur (dat woord kent u vast wel) terechtkomen. En als ik in de vorige zin ‘feedback’ schrijf, moet ik meteen denken aan wéér andere begrippen die ik in het onderwijs leerde, namelijk ‘feed forward’ en ‘feed up’… ààààrrcchhhh, ik zit al te diep in het begrippenmoeras om nog als een normaal mens te kunnen denken (zoek die laatste twee trouwens maar lekker zelf op).

Toen ik begin vorig jaar startte moest ik mijn BDB halen (daar heb je alweer een vakterm: BDB staat voor Basis Didactische Bekwaamheid). Dat was zeer nuttig, want ik had er weliswaar zin in, maar niet zoveel ervaring. Het was overigens best wel pittig om te halen, zo naast het werk. En ik heb dus bij het halen van mijn BDB een hoop begrippen bijgeleerd: zo moest ik niet alleen 3 rapporten over onderwijs schrijven en of 3 keer een ‘assessment’ doen, maar ook 3 keer een ‘criteriumgericht interview’ ondergaan. Een boeiende en wonderlijke wereld dat onderwijs.

Zo, ik ga stoppen, want er is nog veel teveel om allemaal te vertellen. Dat wij als docenten op ‘canvas’ de ‘rubric’ neerzetten en dat wij in ‘testvision’ analyses kunnen draaien om de ‘rit- en rirwaarden’ te bekijken, zal u verder een – al of niet vegetarische – worst wezen. En dat ‘constructive alignment’ ons als docenten in balans houdt en de ‘leercyclus van Kolb’ voorkomt dat wij doordraaien, boeit u waarschijnlijk ook niet. Laat staan dat u geïnteresseerd bent in de betekenis van de begrippen ‘integraal onderwijs’, ‘IO-opdrachten’ en ‘BSA’.

Ik hoop dat ik met deze blog in ieder geval een beetje bezig ben geweest in uw ‘zone van naaste ontwikkeling’, want anders was de ‘instrinsic cognitive load’ waarschijnlijk wat te hoog voor uw werkgeheugen. Het belangrijkst is in ieder geval dat ik enorm veel indruk op u heb gemaakt met mijn vaktaal. Want dat is natuurlijk eigenlijk de bedoeling van deze blog. Het lijkt warempel wel of ik er verstand van heb. En stiekem hoop ik ook dat u er iets van opsteekt. Want zeg nou zelf: had u ooit gedacht te begrijpen wat de zin ‘De cesuur van de summatieve toets was goed gekozen, omdat de docent zijn BDB had gehaald’ betekent? Ik in ieder geval niet.

Meester Bart wenst u een begrippenvolle dag!